Les verbes irréguliers en -OIR
voir zien
indicatif présent   impératif   passé composé
je vois ik zie vois zie j' ai vu ik heb gezien
tu vois je ziet tu as vu je hebt gezien
il voit hij ziet il a vu hij heeft gezien
elle ze ziet elle ze heeft gezien
on men ziet on men heeft gezien
nous voyons we zien voyons laten we zien nous avons vu we hebben gezien
vous voyez jullie zien / u ziet     voyez zie   vous avez vu jullie hebben gezien / u hebt gezien
ils voient ze zien ils ont vu ze hebben gezien
elles elles
indicatif imparfait   futur simple   conditionnel présent
je voyais ik zag je verrai ik zal zien je verrais ik zou zien
tu voyais je zag tu verras je zult zien tu verrais je zou zien
il voyait hij zag il verra hij zal zien il verrait hij zou zien
elle ze zag elle ze zal zien elle ze zou zien
on men zag on men zal zien on men zou zien
nous voyions we zagen nous verrons we zullen zien nous verrions we zouden zien
vous voyiez jullie zagen / u zag   vous verrez jullie zullen zien / u zult zien   vous verriez jullie zouden zien / u zou zien
ils voyaient ze zagen ils verront ze zullen zien ils verraient ze zouden zien
elles elles elles
se conjuguent de la même façon (worden op dezelfde manier vervoegd):
revoir (weerzien)
attention (opgelet):
pourvoir, se pourvoir de et prévoir: ont une conjugaison régulière au futur simple et au conditionnel présent. Regardez la conjugaison de pourvoir. (Deze werkwoorden hebben een regelmatige vorming in de toekomende tijd en de zou-tijd)