Les verbes irréguliers en -OIR
pourvoir				voorzien (in), voorzien (van)
indicatif présent				impératif				passé composé
je	pourvois	ik voorzie			pourvois	voorzie		j'	ai pourvu	ik heb voorzien
tu	pourvois	je voorziet						tu	as pourvu	je hebt voorzien
il	pourvoit	hij voorziet						il	a pourvu	hij heeft voorzien
elle		ze voorziet						elle		ze heeft voorzien
on		men voorziet						on		men heeft voorzien
nous	pourvoyons	we voorzien			pourvoyons	laten we voorzien		nous	avons pourvu	we hebben voorzien
vous	pourvoyez	jullie voorzien / u ziet			pourvoyez	voorzie		vous	avez pourvu	jullie hebben voorzien / u hebt voorzien
ils	pourvoient	ze voorzien						ils	ont pourvu	ze hebben voorzien
elles								elles
indicatif imparfait				futur simple				conditionnel présent
je	pourvoyais	ik voorzag		je	pourvoirai	ik zal voorzien		je	pourvoirais	ik zou voorzien
tu	pourvoyais	je voorzag		tu	pourvoiras	je zult voorzien		tu	pourvoirais	je zou voorzien
il	pourvoyait	hij voorzag		il	pourvoira	hij zal voorzien		il	pourvoirait	hij zou voorzien
elle		ze voorzag		elle		ze zal voorzien		elle		ze zou voorzien
on		men voorzag		on		men zal voorzien		on		men zou voorzien
nous	pourvoyions	we voorzagen		nous	pourvoirons	we zullen voorzien		nous	pourvoirions	we zouden voorzien
vous	pourvoyiez	jullie voorzagen / u voorzag		vous	pourvoirez	jullie zullen voorzien / u zult voorzien		vous	pourvoiriez	jullie zouden voorzien / u zou voorzien
ils	pourvoyaient	ze voorzagen		ils	pourvoiront	ze zullen voorzien		ils	pourvoiraient	ze zouden voorzien
elles				elles				elles
se conjuguent de la même façon (worden op dezelfde manier vervoegd):
se pourvoir de (zich voorzien van)*, prévoir (voorzien, plannen)