Les verbes irréguliers en -RE
vivre leven
indicatif présent   impératif   passé composé
je vis ik leef vis leef j' ai vécu ik heb geleefd
tu vis je leeft tu as vécu je hebt geleefd
il vit hij leeft il a vécu hij heeft geleefd
elle ze leeft elle ze heeft geleefd
on men leeft on men heeft geleefd
nous vivons we leven vivons laten we leven nous avons vécu we hebben geleefd
vous vivez jullie leven / u leeft     vivez leef   vous avez vécu jullie hebben geleefd / u hebt geleefd
ils vivent ze leven ils ont vécu ze hebben geleefd
elles elles
indicatif imparfait   futur simple   conditionnel présent
je vivais ik leefde je vivrai ik zal leven je vivrais ik zou leven
tu vivais je leefde tu vivras je zult leven tu vivrais je zou leven
il vivait hij leefde il vivra hij zal leven il vivrait hij zou leven
elle ze leefde elle ze zal leven elle ze zou leven
on men leefde on men zal leven on men zou leven
nous vivions we leefden nous vivrons we zullen leven nous vivrions we zouden leven
vous viviez jullie leefden / u leefde   vous vivrez jullie zullen leven / u zult leven   vous vivriez jullie zouden leven / u zou leven
ils vivaient ze leefden ils vivront ze zullen leven ils vivraient ze zouden leven
elles elles elles