Les verbes irréguliers en -RE
être				zijn
indicatif présent				impératif				passé composé
je	suis	ik ben			sois	wees		j'	ai été	ik ben geweest
tu	es	je bent						tu	as été	je bent geweest
il	est	hij is						il	a été	hij is geweest
elle		ze is						elle		ze is geweest
on		men is						on		men is geweest
nous	sommes	we zijn			soyons	laten we zijn		nous	avons été	we zijn geweest
vous	êtes	jullie zijn / u bent			soyez	wees		vous	avez été	jullie zijn geweest / u bent geweest
ils	sont	ze zijn						ils	ont été	ze zijn geweest
elles								elles
indicatif imparfait				futur simple				conditionnel présent
j'	étais	ik was		je	serai	ik zal zijn		je	serais	ik zou zijn
tu	étais	je was		tu	seras	je zult zijn		tu	serais	je zou zijn
il	était	hij was		il	sera	hij zal zijn		il	serait	hij zou zijn
elle		ze was		elle		ze zal zijn		elle		ze zou zijn
on		men was		on		men zal zijn		on		men zou zijn
nous	étions	we waren		nous	serons	we zullen zijn		nous	serions	we zouden zijn
vous	étiez	jullie waren / u was		vous	serez	jullie zullen zijn / u zult zijn		vous	seriez	jullie zouden zijn / u zou zijn
ils	étaient	ze waren		ils	seront	ze zullen zijn		ils	seraient	ze zouden zijn
elles				elles				elles