Les verbes irréguliers en -RE
dire zeggen
indicatif présent   impératif   passé composé
je dis ik zeg dis zeg j' ai dit ik heb gezegd
tu dis je zegt tu as dit je hebt gezegd
il dit hij zegt il a dit hij heeft gezegd
elle ze zegt elle ze heeft gezegd
on men zegt on men heeft gezegd
nous disons we zeggen disons laten we zeggen nous avons dit we hebben gezegd
vous dites jullie zeggen / u zegt     dites zeg   vous avez dit jullie hebben gezegd / u hebt gezegd
ils disent ze zeggen ils ont dit ze hebben gezegd
elles elles
indicatif imparfait   futur simple   conditionnel présent
je disais ik zei je dirai ik zal zeggen je dirais ik zou zeggen
tu disais je zei tu diras je zult zeggen tu dirais je zou zeggen
il disait hij zei il dira hij zal zeggen il dirait hij zou zeggen
elle ze zei elle ze zal zeggen elle ze zou zeggen
on men zei on men zal zeggen on men zou zeggen
nous disions we zeiden nous dirons we zullen zeggen nous dirions we zouden zeggen
vous disiez jullie zeiden / u zei   vous direz jullie zullen zeggen / u zult zeggen   vous diriez jullie zouden zeggen / u zou zeggen
ils disaient ze zeiden ils diront ze zullen zeggen ils diraient ze zouden zeggen
elles elles elles
se conjuguent de la même façon (worden op dezelfde manier vervoegd):
redire (opnieuw zeggen), contredire* (tegenspreken), interdire* (verbieden) ,médire* (kwaad spreken) ,prédire* (voorspellen)

maudire* (vervloeken)