Les verbes irréguliers en -RE
battre				slaan
indicatif présent				impératif				passé composé
je	bats	ik sla			bats	sla		j'	ai battu	ik heb geslagen
tu	bats	je slaat						tu	as battu	je hebt geslagen
il	bat	hij slaat						il	a battu	hij heeft geslagen
elle		ze slaat						elle		ze heeft geslagen
on		men slaat						on		men heeft geslagen
nous	battons	we slaan			battons	laten we slaan		nous	avons battu	we hebben geslagen
vous	battez	jullie slaan / u slaat			battez	sla		vous	avez battu	jullie hebben geslagen / u hebt geslagen
ils	battent	ze slaan						ils	ont battu	ze hebben geslagen
elles								elles
indicatif imparfait				futur simple				conditionnel présent
je	battais	ik sloeg		je	battrai	ik zal slaan		je	battrais	ik zou slaan
tu	battais	je sloeg		tu	battras	je zult slaan		tu	battrais	je zou slaan
il	battait	hij sloeg		il	battra	hij zal slaan		il	battrait	hij zou slaan
elle		ze sloeg		elle		ze zal slaan		elle		ze zou slaan
on		men sloeg		on		men zal slaan		on		men zou slaan
nous	battions	we sloegen		nous	battrons	we zullen slaan		nous	battrions	we zouden slaan
vous	battiez	jullie sloegen / u sloeg		vous	battrez	jullie zullen slaan / u zult slaan		vous	battriez	jullie zouden slaan / u zou slaan
ils	battaient	ze sloegen		ils	battront	ze zullen slaan		ils	battraient	ze zouden slaan
elles				elles				elles
se conjuguent de la même façon (worden op dezelfde manier vervoegd):
abattre (neerhalen), combattre (bevechten, strijd leveren met),se battre *(vechten, ruzie maken)