Les verbes irréguliers en -OIR
vouloir willen
indicatif présent   impératif   passé composé
je veux ik wil veuille gelieve j' ai voulu ik heb gewild
tu veux je wil tu as voulu je hebt gewild
il veut hij wil il a voulu hij heeft gewild
elle ze wil elle ze heeft gewild
on men wil on men heeft gewild
nous voulons we willen veuillons laten we willen nous avons voulu we hebben gewild
vous voulez jullie willen / u wil     veuillez gelieve   vous avez voulu jullie hebben gewild / u hebt gewild
ils veulent ze willen ils ont voulu ze hebben gewild
elles elles
indicatif imparfait   futur simple   conditionnel présent
je voulais ik wilde je voudrai ik zal willen je voudrais ik zou willen
tu voulais je wilde tu voudras je zult willen tu voudrais je zou willen
il voulait hij wilde il voudra hij zal willen il voudrait hij zou willen
elle ze wilde elle ze zal willen elle ze zou willen
on men wilde on men zal willen on men zou willen
nous voulions we wilden nous voudrons we zullen willen nous voudrions we zouden willen
vous vouliez jullie wilden / u wilde   vous voudrez jullie zullen willen / u zult willen   vous voudriez jullie zouden willen / u zou willen
ils voulaient ze wilden ils voudront ze zullen willen ils voudraient ze zouden willen
elles elles elles