Les verbes réguliers en -OIR
recevoir krijgen
indicatif présent   impératif   passé composé
je reçois ik krijg reçois krijg j' ai reçu ik heb gekregen
tu reçois je krijgt tu as reçu je hebt gekregen
il reçoit hij krijgt il a reçu hij heeft gekregen
elle ze krijgt elle ze heeft gekregen
on men krijgt on men heeft gekregen
nous recevons we krijgen recevons laten we krijgen nous avons reçu we hebben gekregen
vous recevez jullie krijgen / u krijgt     recevez krijg   vous avez reçu jullie hebben gekregen / u hebt gekregen
ils reçoivent ze krijgen ils ont reçu ze hebben gekregen
elles elles
indicatif imparfait   futur simple   conditionnel présent
je recevais ik kreeg je recevrai ik zal krijgen je recevrais ik zou krijgen
tu recevais je kreeg tu recevras je zult krijgen tu recevrais je zou krijgen
il recevait hij kreeg il recevra hij zal krijgen il recevrait hij zou krijgen
elle ze kreeg elle ze zal krijgen elle ze zou krijgen
on men kreeg on men zal krijgen on men zou krijgen
nous recevions we kregen nous recevrons we zullen krijgen nous recevrions we zouden krijgen
vous receviez jullie kregen / u kreeg   vous recevrez jullie zullen krijgen / u zult krijgen   vous recevriez jullie zouden krijgen / u zou krijgen
ils recevaient ze kregen ils recevront ze zullen krijgen ils recevraient ze zouden krijgen
elles elles elles
se conjuguent de la même façon (worden op dezelfde manier vervoegd):
apercevoir ((op)merken), concevoir (bevatten, inzien, ontwerpen), décevoir (ontgoochelen), devoir (moeten)*, percevoir (waarnemen, innen)