Les verbes irréguliers en -OIR
devoir moeten
indicatif présent   impératif   passé composé
je dois ik moet j' ai dû ik heb gemoeten
tu dois je moet tu as dû je hebt gemoeten
il doit hij moet il a dû hij heeft gemoeten
elle ze moet elle ze heeft gemoeten
on men moet on men heeft gemoeten
nous devons we moeten nous avons dû we hebben gemoeten
vous devez jullie moeten / u moet           vous avez dû jullie hebben gemoeten / u hebt gemoeten
ils doivent ze moeten ils ont dû ze hebben gemoeten
elles elles
indicatif imparfait   futur simple   conditionnel présent
je devais ik moest je devrai ik zal moeten je devrais ik zou moeten
tu devais je moest tu devras je zult moeten tu devrais je zou moeten
il devait hij moest il devra hij zal moeten il devrait hij zou moeten
elle ze moest elle ze zal moeten elle ze zou moeten
on men moest on men zal moeten on men zou moeten
nous devions we moesten nous devrons we zullen moeten nous devrions we zouden moeten
vous deviez jullie moesten / u moest   vous devrez jullie zullen moeten / u zult moeten   vous devriez jullie zouden moeten / u zou moeten
ils devaient ze moesten ils devront ze zullen moeten ils devraient ze zouden moeten
elles elles elles