Les verbes irréguliers en -IR
mourir sterven
indicatif présent   impératif   passé composé
je meurs ik sterf meurs sterf je suis mort(e) ik ben gestorven
tu meurs je sterft tu es mort(e) je bent gestorven
il meurt hij sterft il est mort hij is gestorven
elle ze sterft elle est morte ze is gestorven
on men sterft on est mort(e)(s) men is gestorven
nous mourons we sterven mourons laten we sterven nous sommes mort(e)s we zijn gestorven
vous mourez jullie sterven / u sterft     mourons sterf   vous êtes mort(e)(s) jullie zijn gestorven / u bent gestorven
ils meurent ze sterven ils sont morts ze zijn gestorven
elles elles sont mortes
indicatif imparfait   futur simple   conditionnel présent
je mourais ik stierf je mourrai ik zal sterven je mourrais ik zou sterven
tu mourais je stierf tu mourras je zult sterven tu mourrais je zou sterven
il mourait hij stierf il mourra hij zal sterven il mourrait hij zou sterven
elle ze stierf elle ze zal sterven elle ze zou sterven
on men stierf on men zal sterven on men zou sterven
nous mourions we stierven nous mourrons we zullen sterven nous mourrions we zouden sterven
vous mouriez jullie stierven / u stierf   vous mourrez jullie zullen sterven / u zult sterven   vous mourriez jullie zouden sterven / u zou sterven
ils mouraient ze stierven ils mourront ze zullen sterven ils mourraient ze zouden sterven
elles elles elles
Les formes conjuguées de ce verbe sont peu employées dans le français parlé, excepté pour le passé composé.

De vervoegde werkwoordsvormen van dit werkwoord komen in het gesproken Frans weinig voor, met uitzondering van de V.T.T..