Les verbes réguliers en -ER (type PARLER)

Cliquez ici pour voir le tableau de conjugaison.


Complétez les cadres. Cliquez ensuite sur "correction".

PARLER spreken


indicatif présent impératif passé composé
je
ik spreek

spreek
j'
ik heb gesproken
tu
je spreekt

laten we spreken
tu
je hebt gesproken
il / elle / on
hij /ze / men spreekt

spreek
il / elle / on
hij /ze / men heeft gesproken
nous
we spreken
nous
we hebben gesproken
vous
jullie spreken / u spreekt
vous
jullie hebben gesproken / u heeft gesproken
ils / elles
ze spreken
ils /elles
ze hebben gesproken
imparfait futur simple conditionnel présent
je
ik sprak
je
ik zal spreken
je
ik zou spreken
tu
je sprak
tu
je zal spreken
tu
je zou spreken
il /elle / on
hij / ze / men sprak
il /elle / on
hij / ze / men zal spreken
il / elle / on
hij / ze / men zou spreken
nous
we spraken
nous
we zullen spreken
nous
we zouden spreken
vous
jullie spraken / u sprak
vous
jullie zullen spreken / u zal spreken
vous
jullie zouden spreken / u zou spreken
ils /elles
ze spraken
ils /elles
ze zullen spreken
ils / elles
ze zouden spreken