Le verbe DEVOIR

Cliquez ici pour voir le tableau de conjugaison.

Complétez les cadres. Cliquez ensuite sur "correction".

Conjuguez.


devoir

moeten
indicatif présent impératif passé composé
je
ik moet j'
ik heb gemoeten
tu
je moet tu
je hebt gemoeten
il
hij moet il
hij heeft gemoeten
elle ze moet elle ze heeft gemoeten
on men moet on men heeft gemoeten
nous
we moeten nous
we hebben gemoeten
vous
jullie moeten / u moet  
 
  vous
jullie hebben gemoeten / u hebt gemoeten
ils
ze moeten ils
ze hebben gemoeten
elles elles
indicatif imparfait futur simple conditionnel présent
je
ik moest je
ik zal moeten je
ik zou moeten
tu
je moest tu
je zult moeten tu
je zou moeten
il hij moest il hij zal moeten il
hij zou moeten
elle ze moest elle ze zal moeten elle ze zou moeten
on men moest on men zal moeten on men zou moeten
nous
we moesten nous
we zullen moeten nous
we zouden moeten
vous
jullie moesten / u moest vous
jullie zullen moeten / u zult moeten vous
jullie zouden moeten / u zou moeten
ils
ze moesten ils
ze zullen moeten ils
ze zouden moeten
elles elles elles