Le verbe COUVRIR
Cliquez ici pour voir le tableau de conjugaison.
Complétez les cadres. Cliquez ensuite sur "correction".
Conjuguez
couvrir
dekken, bedekken
indicatif présent
impératif
passé composé
je
ik dek
dek
j'
ik heb gedekt
tu
je dekt
tu
je hebt gedekt
il
hij dekt
il
hij heeft gedekt
elle
ze dekt
elle
ze heeft gedekt
on
men dekt
on
men heeft gedekt
nous
we dekken
laten we dekken
nous
we hebben gedekt
vous
jullie dekken / u dekt
dek
vous
jullie hebben gedekt / u hebt gedekt
ils
ze dekken
ils
ze hebben gedekt
elles
elles
indicatif imparfait
futur simple
conditionnel présent
je
ik dekte
je
ik zal dekken
je
ik zou dekken
tu
je dekte
tu
je zult dekken
tu
je zou dekken
il
hij dekte
il
hij zal dekken
il
hij zou dekken
elle
ze dekte
elle
ze zal dekken
elle
ze zou dekken
on
men dekte
on
men zal dekken
on
men zou dekken
nous
we dekten
nous
we zullen dekken
nous
we zouden dekken
vous
jullie dekten / u dekte
vous
jullie zullen dekken / u zult dekken
vous
jullie zouden dekken / u zou dekken
ils
ze dekten
ils
ze zullen dekken
ils
ze zouden dekken
elles
elles
elles
Correction
OK