Le verbe COURIR
Cliquez ici pour voir le tableau de conjugaison.
Complétez les cadres. Cliquez ensuite sur "correction".
Conjuguez
courir
lopen
indicatif présent
impératif
passé composé
je
ik loop
loop
j'
ik heb gelopen
tu
je loopt
tu
je hebt gelopen
il
hij loopt
il
hij heeft gelopen
elle
ze loopt
elle
ze heeft gelopen
on
men loopt
on
men heeft gelopen
nous
we lopen
laten we lopen
nous
we hebben gelopen
vous
jullie lopen / u loopt
loop
vous
jullie hebben gelopen / u hebt gelopen
ils
ze lopen
ils
ze hebben gelopen
elles
elles
indicatif imparfait
futur simple
conditionnel présent
je
ik liep
je
ik zal lopen
je
ik zou lopen
tu
je liep
tu
je zult lopen
tu
je zou lopen
il
hij liep
il
hij zal lopen
il
hij zou lopen
elle
ze liep
elle
ze zal lopen
elle
ze zou lopen
on
men liep
on
men zal lopen
on
men zou lopen
nous
we liepen
nous
we zullen lopen
nous
we zouden lopen
vous
jullie liepen / u liep
vous
jullie zullen lopen / u zult lopen
vous
jullie zouden lopen / u zou lopen
ils
ze liepen
ils
ze zullen lopen
ils
ze zouden lopen
elles
elles
elles
Correction
OK