Hij heeft de hond vastgemaakt aan de tafelpoot.
Wat moet je eerst vastdraaien?
Wat doe je?
Ik kijk de inhoud van het pakje na.
Ik heb een spijker nodig.
Waar ligt het gereedschap?
Neem de vijzen om de zijkanten vast te maken.
Draai de vijzen goed vast.
De nagels liggen in de derde lade.
Wil je me de hamer eens geven?