En ligne 3 On compare Chaîne 6 ELB page 116-124

Complétez les cadres. Cliquez ensuite sur "correction".

A Fais des phrases.

1Le prof d'histoire / corriger / - - / rapidement.Le prof d'histoire .
2Le prof de maths / être / + + / monotone.Le prof de maths .
3Amandine / être / la fille / + + / sympa / de la classe.Amandine .
4Le cyclisme / être / le sport / + + / beau.Le cyclisme .
5Ce / être / la voiture / + + / rapide / au monde. au monde.


B Traduis. N'oublie pas les majuscules et les signes de ponctuation.

1Hij rijdt minder snel als jij.
2Ze studeert beter dan hem.
3Wie zingt het best?
4Wie is de beste wielrenner?
5Toulouse heeft de beste zaak gedaan.
6Welke ploeg speelt het best?
7Het is de beste ploeg.
8Jean rijdt sneller dan Guillaume.
9Wie is de minst goeie zanger?
10Wie woont het verst?