Het spijt me.
Hij doet alsof hij ziek is.
Ik zal dat zeker doen!
De skimonitor doet teken om af te dalen.
De directeur komt goed overeen met zijn secretaresse.
Mijn ouders zijn boos, wanneer ik te laat thuiskom.
We komen iedere zondag samen.
Ik was te ziek om naar jouw feestje te komen.
Steek je boeken voor de lessen van morgen in je boekentas.
Hij voelt zich niet op zijn gemak bij de scouts.
We haasten ons.
We willen de trein niet missen.
Hij kan zich niet ontspannen.
Hij is overstelpt met werk.
Op zaterdag slaap ik uit.