"descendre" se conjugue avec l'auxiliaire "avoir" ou "être" selon le sens.
'descendre' wordt in de passé composé vervoegd met het hulpwerkwoord 'avoir' of 'être' al naargelang de betekenis.
DESCENDRE | = | naar beneden brengen |
j'ai descendu | = | ik heb naar beneden gebracht |
tu as descendu | = | je hebt naar beneden gebracht |
il / elle / on a descendu | = | hij / ze / men heeft naar beneden gebracht |
nous avons descendu | = | we hebben naar beneden gebracht |
vous avez descendu | = | jullie hebben naar beneden gebracht |
ils/elles ont descendu | = | ze hebben naar beneden gebracht |
DESCENDRE | = | naar beneden gaan |
je suis descendu(e) | = | ik ben naar beneden gegaan |
tu es descendu(e) | = | je bent naar beneden gegaan |
il est descendu | = | hij is naar beneden gegaan |
elle est descendue | = | ze is naar beneden gegaan |
on est descendu(e)(s) | = | we zijn naar beneden gegaan |
nous sommes descendu(e)s | = | we zijn naar beneden gegaan |
vous êtes descendu(e)(s) | = | u bent naar beneden gegaan / jullie zijn naar beneden gegaan |
ils sont descendus | = | ze zijn naar beneden gegaan |
elles sont descendues | = | ze zijn naar beneden gegaan |