Les verbes irréguliers en -OIR
s'asseoir				gaan zitten
indicatif présent				impératif				passé composé
je	m'assieds	ik ga zitten			assieds-toi	ga zitten		je	me suis assis(e)	ik ben gaan zitten
tu	t'assieds	je gaat zitten						tu	t'es assis(e)	je bent gaan zitten
il	s'assied	hij gaat zitten						il	s'est assis	hij is gaan zitten
elle		ze gaat zitten						elle	s'est assise	ze is gaan zitten
on		men gaat zitten						on	s'est assis(e)(s)	men is gaan zitten
nous	nous asseyons	we gaan zitten			asseyons-nous	laten we gaan zitten		nous	nous sommes assis(es)	we zijn gaan zitten
vous	vous asseyez	jullie gaan zitten / u gaat zitten			asseyez-vous	ga zitten		vous	vous êtes assis(e)(s)	jullie zijn gaan zitten / u bent gaan zitten
ils	s'asseyent	ze gaan zitten						ils	se sont assis	ze zijn gaan zitten
elles								elles	se sont assises
indicatif imparfait				futur simple				conditionnel présent
je	m'asseyais	ik ging zitten		je	m'assiérai	ik zal gaan zitten		je	m'assiérais	ik zou gaan zitten
tu	t'asseyais	je ging zitten		tu	t'assiéras	je zult gaan zitten		tu	t'assiérais	je zou gaan zitten
il	s'asseyait	hij ging zitten		il	s'assiéra	hij zal gaan zitten		il	s'assiérait	hij zou gaan zitten
elle		ze ging zitten		elle		ze zal gaan zitten		elle		ze zou gaan zitten
on		men ging zitten		on		men zal gaan zitten		on		men zou gaan zitten
nous	nous asseyions	we gingen zitten		nous	nous assiérons	we zullen gaan zitten		nous	nous assiérions	we zouden gaan zitten
vous	vous asseyiez	jullie gingen zitten / u ging zitten		vous	vous assiérez	jullie zullen gaan zitten / u zult gaan zitten		vous	vous assiériez	jullie zouden gaan zitten / u zou gaan zitten
ils	s'asseyaient	ze gingen zitten		ils	s'assiéront	ze zullen gaan zitten		ils	s'assiéraient	ze zouden gaan zitten
elles				elles				elles
se conjuguent de la même façon (worden op dezelfde manier vervoegd): asseoir (doen zitten)*