Le verbe CROIRE
Cliquez ici pour voir le tableau de conjugaison.
Complétez les cadres. Cliquez ensuite sur "correction".
Conjuguez.
croire
geloven
indicatif présent
impératif
passé composé
je
ik geloof
geloof
j'
ik heb geloofd
tu
je gelooft
tu
je hebt geloofd
il
hij gelooft
il
hij heeft geloofd
elle
ze gelooft
elle
ze heeft geloofd
on
men gelooft
on
men heeft geloofd
nous
we geloven
laten we geloven
nous
we hebben geloofd
vous
jullie geloven / u gelooft
geloof
vous
jullie hebben geloofd / u hebt geloofd
ils
ze geloven
ils
ze hebben geloofd
elles
elles
indicatif imparfait
futur simple
conditionnel présent
je
ik geloofde
je
ik zal geloven
je
ik zou geloven
tu
je geloofde
tu
je zult geloven
tu
je zou geloven
il
hij geloofde
il
hij zal geloven
il
hij zou geloven
elle
ze geloofde
elle
ze zal geloven
elle
ze zou geloven
on
men geloofde
on
men zal geloven
on
men zou geloven
nous
we geloofden
nous
we zullen geloven
nous
we zouden geloven
vous
jullie geloofden / u geloofde
vous
jullie zullen geloven / u zult geloven
vous
jullie zouden geloven / u zou geloven
ils
ze geloofden
ils
ze zullen geloven
ils
ze zouden geloven
elles
elles
elles
Correction
OK